Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad een interessante uitspraak gewezen over het adviesrecht van de ondernemingsraad.
Ter discussie stond de vraag of voor het adviesrecht van de ondernemingsraad ten aanzien van het groepsgewijs inlenen van arbeidskrachten van belang is of die inlening anders is dan normaal of 'meer van hetzelfde'.
Deze vraag speelde bij Albert Heijn E-commerce, waar een groot deel (90%) van de werknemers uitzendkracht is. Die uitzendkrachten worden ingeleend via raamovereenkomsten met verschillende uitzendbureaus, die iedere twee jaar via een tenderprocedure worden afgesloten. De ondernemingsraad stelde zich op het standpunt dat het aangaan van die raamovereenkomst adviesplichtig was (op grond van art. 25 lid 1 sub g WOR). Albert Heijn E-commerce was het daarmee niet eens, omdat dit een gebruikelijke gang van zaken was en er geen wezenlijke veranderingen waren ten opzichte van de eerdere praktijk.
De Ondernemingskamer was het met Albert Heijn E-commerce eens en oordeelde dat het voor adviesrecht ten aanzien van het groepsgewijs inlenen van arbeidskrachten moet gaan om een afwijking van het gebruikelijke aantrekkingsbeleid. Nu hier sprake was van een 'gewone' groepsgewijze aantrekking van arbeidskrachten had de ondernemingsraad geen adviesrecht.
Deze uitspraak was reden voor de ondernemingsraad om cassatie in te stellen bij de Hoge Raad, die de ondernemingsraad in het gelijk stelde. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van de wet voor de Ondernemingskamer onjuist was, omdat niet uit de wet of de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om een afwijking van het gebruikelijke aantrekkingsbeleid. De ondernemingsraad heeft een adviesrecht ten aanzien van elk voorgenomen besluit tot het groepsgewijs inlenen van arbeidskrachten.
Een mooi resultaat voor deze ondernemingsraad en ook voor de medezeggenschap in het algemeen.
Je kunt de uitspraak in zijn geheel lezen op de site van de Rechtspraak.
|